
Tags: altijdsamen, herstel, rouw, rouwverwerking, troost, verdriet
Het kan lang duren
Nee, ik gooi niet het monopolybord met pionnen, dobbelstenen en geld door de kamer zoals een oom vroeger eens deed toen hij niet kon winnen. Ik ben een beschaafde verliezer, ik word eerst stil en vervolgens chagrijnig. Dat laat ik niet altijd merken, zeker niet als ik een spel met een groter gezelschap speel. Dan maak ik grapjes, schenk ik de glazen nog eens vol en schud de zak chips leeg.
Spelen leert je verliezen, maar wat als je verlies geen gevolg is van een spel? Als je verlies het gevolg is van het leven? Mijn allerliefste is gestorven, is dood. Een half jaar geleden stapte hij de deur uit in zijn hardloopkleren en kwam niet meer terug. Ik was een beschaafde verliezer. Ik werd stil. Ik werd chagrijnig. Ik maakte grapjes. ‘Oh, nu kan ik aan zee gaan wonen.’ ‘Nu zit ik met een houten keuken.’ ‘Eindelijk kan ik een kleinere auto kopen.’ Ik regelde alles wat er te regelen viel, ging aan het werk en begaf me weer in het sociale leven. Ik was verdrietig, blij, trots, dankbaar. Alles tegelijk en het ging goed. Ik sliep zelfs weer hele nachten. En droomde. Ik hoopte op een droom waarin ik mijn liefste weer zou zien. Dan zou ik hem vastpakken, kussen, omverwerpen, dicht tegen hem aan liggen en alles zou goed zijn. Het echte leven zou een boze droom blijken te zijn.
Daar was hij, in mijn droom. Mijn liefste stond tussen familie en vrienden, een flesje bier in zijn hand. Op afstand hoorde ik hem lachen. Ik liep naar hem toe, hij reageerde nauwelijks. ‘Wat is er?’ vroeg ik. ‘Ellis, zo kan het niet langer. We kunnen niet meer samen zijn,’ zei hij en liep van me weg. Ik pakte hem bij zijn arm, hij schudde me los en verdween tussen de mensen. Ik schreeuwde, sloeg om me heen en werd huilend en hyperventilerend wakker. Dit verliezen heb ik niet geleerd; hier ben ik niet op voorbereid. Ik til het Monopolybord op, gooi het met alle pionnen, alle straten en al het geld door mijn kamer.
Het is een chaos en ik sta er midden in. Zo kan het niet langer, mijn liefste heeft gelijk. Ik raap het bord, de straten, het geld en de pionnen op en zet het spel klaar. Ik neem de dobbelstenen in mijn hand. Niet om te winnen, maar om te durven verliezen. Monopoly kan lang duren.
Opgesloten in mijn slaapkamer die
ik deel met een man en een virus
ontwaak ik met de vraag of ik iets voel.
Ik scan mijn lichaam dat ik deel
met een virus op afwijkingen.
Voel ik koorts?
Wat is dat in mijn keel? Een kriebel,
een brok of toch een virus. Ik beweeg
mijn benen, mijn armen. Voel ik spierpijn?
Niets. Ik voel niets. Niets van dit alles terwijl
naast mij een man drijft in het zweet.
Opgesloten in afwachting vraag ik me af of het
normaal is dat ik me goed voel en hoe
lang dat nog zal duren. Ben ik
coronaproof?
Op 1 augustus ben ik jarig en ik denk na over wanneer ik het zal vieren en met wie. Ik wil met vrienden. Ik wil met familie. Ineens het besef: papa zal niet komen. Vorig jaar kreeg ik een mooie bos bloemen van papa, besteld vanuit het zorghotel waar hij toen verbleef. Vorig jaar hield ik de dag na mijn verjaardag zijn hand vast, bang dat hij zou sterven. Samen keken we naar het lieveheersbeestje dat over de dekens kroop. Hoop. Door de angst heen was er hoop. En papa bleef, maar liefst vijf maanden. Volgende week ben ik jarig en ik denk na over de bloemen die ik zal bestellen. Voor papa. Van mij. Voor ons samen. Met lieveheersbeestjes.
Omdat lief en ik toch langs deze supermarkt fietsen, doen we hier de boodschappen. Het is een fijne, ruime winkel én er zit een goed bakker! De winkel zit aan de zorgboulevard, vlakbij de steunkousenwinkel, een apotheek, het ziekenhuis en een zorghotel. Ik doe er alleen boodschappen als ik er toch in de buurt ben. De afgelopen maanden veel dus. Papa verbleef de hele zomer in het zorghotel, en werd maar liefst drie maal opgenomen in het ziekenhuis. Nu komen we alleen om boodschappen te doen, dat voelt best gek. We halen groente, vlees, brood, rijst en wat te drinken.
‘Laten we ook tandenborstels meenemen,’ zegt lief terwijl hij terugloopt om kaas te halen. Ik zoek het gangpad met toiletartikelen. Loop langs het toiletpapier, de deodorant, de haarelastiekjes en de nagelknippers. Ineens voel ik een brok in mijn keel. Mijn kaken verstrakken. Een golf van misselijkheid.
Voor me zie ik papa in een rolstoel. In dit gangpad. Een paar maanden geleden. Zijn tas voor zijn verblijf in het zorghotel had ik samen met mijn zus gepakt; kleding, medicijnen, deo, tandenborstel, steradent, sondevoedingsslangetjes. Nooit gedacht aan een nagelknipper natuurlijk. Papa had me later wel gevraagd die van zijn huis mee te nemen, maar ondanks zijn aanwijzingen kon ik het niet vinden. Jammer, maar we hadden wel een excuus om even naar buiten en naar de supermarkt te gaan. Gezellig samen winkelen!
‘Doe die grote maar. Met dat haakje,’ zei hij. ‘Dan kan ik ook onder mijn nagels schoonmaken.’
‘Heb je nou tandenborstels?’ vraagt lief. Ik schrik op en voel dat mijn wangen vochtig zijn. Lief kijkt me vragend aan. Ik denk aan de vijf nagelknippers die mijn broer, mijn zus en ik een paar dagen geleden vonden in papa’s bureaula, in papa’s kantoorkamer, in zijn huis dat we leeg moeten halen. Omdat hij er niet meer is.
Ik voel rouwranden, die met geen nagelknipper te verhelpen zijn.
Vannacht droomde ik over mijn oma, de moeder van mijn moeder. Ik droom wel vaker over haar, maar niet zo levendig. Ze was de afgelopen dagen ook wel heel aanwezig in mijn dagelijkse leven, want:
Haar bed stond alleen met het hoofdstuk tegen de muur. Haar kist, waar ze in lag opgebaard, stond waar haar bed stond. Geen idee waar haar bed was gebleven, eigenlijk. In de huiskamer stond een grote kast met oude schatten, souvenirs uit Canada, van ons uit Afrika, houten doosjes uit haar verleden, foto’s van ons als kinderen en streekromans. In de keuken veel blikken met van alles – fruit, doperwten, soep, asperges – alsof de oorlog niet achter haar, maar vlak voor haar lag. Naast de keuken een tafel. Perzisch kleedje er op; als je er met je korte broek aan zat, kriebelde de franje over je benen. Een tafel waar haar dokter ooit aan zat. En ik, in mijn droom. ‘Het is helemaal niet goed,’ zei oma, net als in 2003. Ik weet niet meer of ik die dokter toen heb gesproken of gezien. Ik weet wel dat oma daar zat met een briefje met aantekeningen naast haar puzzelboekje, de krant en het bakje met pennen. Aantekeningen met onder andere een afspraak in het ziekenhuis, voor onderzoek.
Oma was wel eens klagerig zonder aanwijsbare reden, zonder gevolgen ook. Nu klaagde ze niet, ze huilde niet, ze constateerde en ze had gelijk. Ze overleed zo’n 6 weken later in het ziekenhuis ten gevolge van darmkanker. Inmiddels is dit 18 jaar geleden. Of ik haar mis? Nee, het leven gaat ook gewoon weer door. Of ik haar graf vaak bezoek? Ook niet. Maar wel eens. Ze ligt daar met opa en met tante Ineke in een graf, vlakbij mijn andere opa en oma, vlakbij mijn schoonvader. Ze maakt deel uit van een wandelroutine over de begraafplaats als ik er ben voor een ander afscheid én zeker in maart rond haar verjaardag en die van mijn schoonvader. Ze maakt deel uit van mijn geschiedenis, van mijn herinneringen, van mij.
Papa besloot direct na de bezichtiging de aanleunwoning te accepteren. Genoeg ruimte, leuk uitzicht, de lift is vlakbij de voordeur, een winkeltje, een kapper en er wonen wat bekenden in dit wooncomplex. Het zal vast zijn laatste woonplek worden, net zoals het voor oma was. ‘Het is helemaal goed,’ zei papa.
Ik heb al zin in de verhuizing! In het plezier waarmee papa hier kan wonen, in de bezoeken die we kunnen brengen. We gaan toch nog – en dat is best een onverwacht cadeau – een stukje geschiedenis schrijven, herinneringen maken. Zodat papa langer dan levenslang bij ons kan blijven, net als oma.
Met of zonder graf.
Eind van de week ga ik met een groepje kinderen sterrenkoekjes bakken. Alle ingrediënten zijn gewoon bij de supermarkt te verkrijgen, behalve de uitsteekvormpjes. Ik twijfelde nog over online bestellen. De vormpjes zijn zeker te vinden, maar de boeken die ik twee weken geleden bestelde, zijn er ook nog steeds niet. Ik nam het zekere voor het onzekere en ging even naar het centrum van Zaandam. Ook wel even gezellig toch?
Ik struinde wat winkels op de Westzijde af, slaagde niet en ging door naar de Gedempte gracht. Het was niet overdreven druk, maar wat een rijen! De aankondiging van een persconferentie vanavond is genoeg om de kooplust aan te jagen, leek het. Ook bij mij, ik besloot ter plekke om op dat moment kleine cadeautjes te kopen voor onder de kerstboom. Alleen in een rij staan, deed ik niet. Zo ging ik snel van winkel naar winkel. De sfeer was gemoedelijk, iedereen volgde de instructies, het personeel was vriendelijk. Ik genoot wel van de kerstsfeer.
Voor het overdekte winkelcentrum de Rozenhof moest ik uitwijken voor een groep mensen. Overduidelijk geen winkelend publiek, ze droegen geen jassen en een aantal rookte of had een beker koffie in de hand. Even voelde ik irritatie. Tot ik zo dichtbij was dat ik het gesprek kon volgen.‘Een lockdown tot 19 januari,’ zei één van de mannen. Hij scrolde verder op zijn telefoon. ‘En waarschijnlijk vanavond al dicht.’ De vrouw die naast hem stond, las met hem mee en reageerde: ‘Zo lang. Man. Dat ga ik niet redden. Ik ga het niet redden.’ Ze nam nog een haal van haar sigaret, blies de rook snel uit en liet haar schouders nog verder zakken. Ze liet haar sigaret op de grond vallen, trapte het uit en liep weg.Mijn irritatie maakte plaats voor andere gevoelens.
Schrik. Medeleven. Bezorgdheid. Zelfs de peuk op straat interesseerde me niets. Je zult je werk, je zaak, je inkomen maar verliezen. En dat net voor kerst. Ik overwoog even om aan te sluiten in de rijen, alleen al om de ondernemers te steunen. Maar gezellig voelde het niet meer. Ik ging naar huis.
Tot de persconferentie doe ik met een wat chagrijnig gevoel kleine klusjes die geen concentratie vergen. Heb er langzaamaan wel vrede mee dat twee van de gezinsleden geen kerstcadeautje krijgen. Dat we de kerststerren straks zelf maar moeten uitsnijden. Het koekbakfeestje misschien moeten afgelasten. Minimale aanpassingen, kleine gevolgen zonder consequenties. Hoe anders is dat voor de horeca, de winkeliers, alle groothandels daarachter en al dat personeel. Hoe kunnen zij vanmiddag nog hun werk doen?
Ik steek straks een kaarsje aan. Niet voor de kerstsfeer. Niet voor de gezelligheid.Wel voor moed, voor veerkracht, voor solidariteit en oplossingen.
Andere omstandigheden, hetzelfde gevoel…
Ik houd van ze, van mijn kinderen, van mijn ouders. Niets liever wil ik dan dat het ze aan niets ontbreekt, dat ze gezond zijn en zich gelukkig voelen. Ik draag daar met alle liefde aan bij.
Het wordt me soms te veel. Het toppunt bereikte ik onlangs toen ik tijdens een loopje niet meer verder kon. De kilometers waren het probleem niet. Mijn hoofd kon niet meer, de tranen liepen over mijn wangen. Ik was op en zo verdrietig. De laatste drie van de tien kilometer wandelde ik al huilend naar huis.
Kortsluiting
Een druk leven met man, vier kinderen, familie, vrienden, werk, vrijwilligersklussen, onderhoud van huis en tuin is goed te doen zolang alles op rolletjes verloopt en te plannen is. Wel druk. Natuurlijk! Heerlijk!
De laatste acht maanden waren drukker dan normaal. Onze pubers en jongvolwassenen maakten, met onze steun, keuzes voor studie en wonen die hun…
View original post 680 woorden meer
Mijn benen en rug doen zeer van het tuinieren, maar gelukkig ben ik niet verkouden. Gisteren nieste ik wel na het plukken van onkruid. Hooikoorts? Ik denk het wel. Toch vroeg ik me even af welke rol planten spelen in het verspreiden van het coronavirus. Alles wordt beheerst door corona, ook mijn leven. Niets is meer hetzelfde.
Door corona is ‘alles’ in mijn leven bijna gereduceerd tot ‘niets’. Alle cursussen, workshops en culturele activiteiten zijn afgelast, en nu zelfs tot het einde van dit culturele seizoen. Er vallen gaten in mijn inkomen en in mijn agenda, terwijl mijn huis verworden is tot een kantoor voor thuiswerkende mannen. Ik ben kantine- en de boodschappenmedewerker, en als de verveling toeslaat activiteitenbegeleider. Zelfs Scrabble is weer uit de kast gekomen! Er wordt iets vaker gestofzuigd, afgewassen en gestreken. En dan is er de tuin!
Wat is dat heerlijk! Het is een ontdekkingsreis langs vergeten plantjes, en al wiedend komen oude paadjes weer tevoorschijn. En dan de rust! Er fietsen geen ouders met kinderen voorbij, nu de buren niet meer op hun kleinkinderen passen is het autoverkeer gereduceerd tot bijna nul, het park aan de overkant is uitgestorven. Zodra het lekker opgewarmd is, leef ik gewoon buiten.
Tijdens één van de hoognodige pauzes – ja, want die rug en die benen – zit ik met een kopje koffie en bel ik met een vriendin. Ononderbroken een half uur lang. Buiten.
Een half uur bellen is helemaal niet uitzonderlijk. Buiten wel. Met mijn blik op de strakblauwe lucht realiseer ik me dat het witte ruitjespatroon ontbreekt, dat ik al dagen geen vliegtuig heb gehoord en dat ik behalve tuinieren ook wel gefocust en ongestoord een stukje tekst kan typen in de tuin.
Wel een kort stukje dan, want die opwarming van de aarde lijkt ook wel even uitgesteld. Brrrr. Mijn handen bevriezen. Ik ga weer tuinieren!